Historische context: De Slag om de Schelde
Tijdens de Tweede Wereldoorlog was in West-Europa de Slag om de Schelde één van de meest belangrijke veldslagen uit het jaar 1944. De geallieerden waren wat betreft materieel superieur aan de Duitsers en hadden daarmee de kans om de eindoverwinning te behalen. Na de landing in Normandië en de verwoede veldslagen in de weken die volgden, werden de Duitse strijdkrachten in Frankrijk verslagen. Zo begon een enorm snelle opmars door Frankrijk en België naar de grenzen van Duitsland. De dagen van de oorlog leken geteld, totdat een immens bevoorradingsprobleem optrad: twee miljoen militairen moesten dagelijks van voedsel worden voorzien. Zo verdween de snelheid uit het grootschalige geallieerde offensief en kwam dit tot stilstand. Voor het zover was, kwam op 4 september de Antwerpse haven ongeschonden in Britse handen. Hiermee was de bevoorradingsproblematiek van de geallieerden opgelost. Nu leek een verdere opmars om Nazi-Duitsland te kunnen verslaan, gegarandeerd. Het probleem was echter dat Antwerpen zeventig kilometer landinwaarts ligt en de Westerschelde de vaarroute naar de Noordzee vormt. Zowel de noord- als de zuidoever van deze brede zeearm was nog in Duitse handen. Een dag na de val van Antwerpen, riep Hitler Walcheren uit tot Festung. Hiermee maakte hij duidelijk dat dit eiland een oorlogsbeslissende betekenis kreeg. Daar moest tot de laatste druppel bloed gevochten worden. De geallieerden mochten koste wat kost Antwerpen niet als bevoorradingshaven gebruiken. De Britten en Canadezen zetten juist alles op alles om de Duitsers uit de riviermonding te verdrijven voor een vrije vaarweg. Met deze tegengestelde belangen was de Slag om de Schelde, de slag om de bevoorrading, onontkoombaar. Voor de Britten werd dit de bloedigste veldslag tijdens de Tweede Wereldoorlog.
De Hospitaalbunker van het type M159
In december 1942 ging de bouw van de hospitaalbunker (Gefechtsverbandplatz M 159) van start als onderdeel van de Duitse kustbatterij Dishoek. Tijdens de landing van 1 november 1944 was de batterij doelwit van geallieerde beschietingen en luchtaanvallen. Aan het einde van de middag van 2 november bereikten de commando’s de kustbatterij en leden zware verliezen. Een aanval werd afgeslagen door de verdedigers. De volgende dag werd de batterij veroverd. Hiermee verloren de Duitsers hun laatste kustbatterij aan de Westerschelde. Op 22 oktober 1944 nam een pas afgestudeerde, jonge arts de medische zorg in de batterij over. Dat praktisch onervaren studenten vanuit de universiteit direct als arts werden ingezet aan het front, kon hen voor moeilijke dilemma’s plaatsen. In Dishoek werd hierdoor internationale geschiedenis geschreven. In de bunker werd een ernstig gewonde Duitse soldaat binnengebracht. De voornaamste zorg van de jonge arts ging uit naar deze patiënt, waarvan hij vermoedde dat die een onmiddellijke amputatie van het been nodig had. Zijn eigen medische kwalificaties achtte hij echter ontoereikend om die ook uit te voeren. Hij ging met een witte vlag door de vuurlinie om de Britse arts om raad te vragen. In gebrekkig Engels legde hij de Britse arts de situatie uit en vroeg hem of hij wellicht deze operatie wilde uitvoeren. Deze arts was kapitein John O. Forfar. Het verdere verhaal vertelt Forfar zelf in zijn boek ‘From Omaha to the Scheldt’:
“Ik had dan wel te maken gehad met benen en voeten die door mijnen waren afgerukt, maar had slechts geringe ervaring met ‘koude’ amputaties. Er ging zowel iets oprechts als haast iets pathetisch uit van deze medische student, tevens dokter. Hij voelde zich hulpeloos in het leger en de geneeskunde, was verward over conflicterende loyaliteiten ten opzichte van zijn professionaliteit en militaire verantwoordelijkheden en was zich zeer bewust van zijn eigen tekort¬komingen. Hij wist natuurlijk dat de Duitsers nu ingesloten waren, met geen vooruitzicht op het afvoeren van hun gewonden voordat de strijd was gestreden. Hij was echter bereid met aanzienlijk gevaar voor eigen leven (hij was alleen gekomen, en een officier in dat betreffende gebied – zelfs met een rodekruisarmband – was nauwelijks veilig) eropuit getrokken om de Medisch Officier te zoeken van de strijdende partij die haar best deed hen te doden. Hij wist klaarblijkelijk de weg door het ongebaande duingebied en ik volgde hem. De bunker die we betraden kan een ander gedeelte zijn geweest van degene waar de verpleegsters vandaan kwamen, of een naastgelegen bunker, maar in het donker kon ik dit echt niet vaststellen. Het leek een personeelsonderkomen te zijn, ingericht als ziekenboeg met een aantal gewonde Duitse soldaten in bedden. Eén van hen was een soldaat met een kapot been. Hij was in shock, half bij bewustzijn en had een open geïnfecteerde beenwond. Hij moest een gerichte behandeling van zijn algehele conditie en de beenwond krijgen, maar geen amputatie. Hij vocht een verloren strijd met de laatste vijand en een amputatie zou waarschijnlijk een gewisse dood betekenen. Ik probeerde dit zo goed als mogelijk aan mijn terneergeslagen collega te vertellen, die, naar ik zag, al wat instrumenten klaargelegd had, inclusief een imposante amputatiezaag. Ondanks de tekortkomingen van het consult verliet ik de bunker met een zeker gevoel van tevredenheid met de vaststelling dat geneeskunde over de grenzen van vijandschap in tijden van oorlog heen stijgt.”
Portret van Lieutenant-Colonel Cecil Farndale Phillips
Cecil Farndale Phillips werd op 11 september 1905 in Yorkshire geboren. Na zijn schoolopleiding werd hij in 1923 als beroepsmilitair aangesteld als voorlopig 2e Luitenant bij de marine. In 1939 deed hij in de rang van kapitein dienst op het vliegdekschip HMS Courageous. Deze werd op 17 september 1939 ten westen van Ierland door een Duitse onderzeeboot getorpedeerd, waarbij 519 van de 1260 opvarende het leven verloren. Phillips was één van de overlevenden. Op 1 aug. 1943 werd hij aangesteld als commandant van het nieuwe 47 Royal Marine Commando. Hij trainde zijn bataljon en vocht met deze eenheid tijdens de landing in Normandië op 6 juni 1944. De tweede grote actie waar zijn eenheid aan deelnam, was de aanval op Walcheren. Op 1 november kwamen zij in de tweede golf bij Westkapelle aan land. Na tal van tegenslagen waren ze op 2 november gereed om de strijd in te gaan. De rivaliserende commando-eenheid (48 Royal Marine Commando) sloot haar inzet af met de inname van Zoutelande. Het eerste doel van Phillips en zijn mannen. De opmars verliep succesvol tot aan de betonnen tankhindernis (Höckerhinderniss) bij Groot-Valkenisse. Vervolgens drongen ze de weerstandskern (Widerstandsnest) Carmen binnen, waar zijn troepen onder intensief vijandelijk vuur kwamen te liggen. Er vielen de nodige doden en gewonden: 25 mannen van deze eenheid verloren het leven – de zwartste dag in de geschiedenis van deze eenheid. Tijdens een overleg met zijn superieur is nog overwogen de eenheid uit de strijd te halen en 48 Royal Marine Commando de verdere opmars te gunnen. Om de reputatie van het 47 Royal Marine Commando niet te schaden, is dit niet gebeurd en is zij alleen versterkt met een sectie van de andere eenheid. De volgende dag werd de batterij ingenomen, waarbij de Britten maar één dode te betreuren hadden. Phillips heeft de menselijke verliezen van zijn eenheid moeilijk kunnen accepteren. In de jaren vijftig werd kanker bij hem geconstateerd. Zijn zoon weet dit aan de psychische last die Phillips ondervond van de doden die in zijn eenheid vielen in Frankrijk en Nederland. Hij overleed op 25 februari 1961.
Portret van Oberleutnant (MA) d.R. Hellmuth Lange
Hellmuth Lange werd op 15 oktober 1906 in Duisburg geboren. Na zijn opleiding economie werd hij internationaal gevolmachtigde bij een staalbedrijf en sloot daarmee contracten af over geheel Europa. Hij was getrouwd en had twee zonen waarvan de jongste in 1943 werd geboren. Hem heeft hij nauwelijks gezien. In de zomer van 1940 moest hij in dienst en kwam bij de marine kustartillerie. Via Helgoland en Hoek van Holland kwam hij als batterijcommandant in Dishoek terecht. Lange maakte door zijn opleiding een snelle carrière en op 1 maart 1944 had hij de rang van Oberleutnant. Uit de bewaard gebleven brieven die hij naar zijn vrouw stuurde, is op te maken dat Lange streed voor Duitsland en niet zozeer voor Hitler. Hij miste zijn vrouw en kinderen en schreef daar soms ziek van te zijn. Maar “men blijft niet eeuwig soldaat.” Dat bleef hij echter wel, doordat hij op 3 november 1944 rond 11.00 uur samen met Leutnant (MA) d.R. Bernhard Eschershausen – op nog altijd omstreden wijze – de dood vond in de duinen van Dishoek. Beide mannen overleden tijdens de gevechtshandelingen rondom de batterij Dishoek, samen met tien anderen.
Munitiebunker van het type M145
In de batterij Dishoek zijn twee munitiebunkers van het type M145 gebouwd met ieder 1.450 m³ gewapend beton. Deze zijn bewust boven op het duin gebouwd. Terecht werd ervan uitgegaan dat de duinen onder vijandelijk vuur niet te beklimmen zouden zijn en de munitietoevoer naar de vuurmonden zou stagneren. In de bunker konden 732 granaten van het kaliber 15 cm opgeslagen worden en 903 granaathulzen. Toen de commando’s de batterij op 3 november 1944 innamen, was er nauwelijks munitie over. Het overgrote deel was verbruikt. Eind oktober 1944 ondersteunde de batterij de taaie, Duitse verdediging van West-Zeeuws-Vlaanderen. Met de landing in Westkapelle op 1 november 1944 opende de batterij het vuur op de landingsvloot en het landingsstrand. De eerste dag zag de batterij kans om vier schepen tot zinken te brengen. De dag daarop volgde nog een schip dat ten prooi viel aan de granaten van de batterij. Voordat de batterij veroverd werd, bliezen de Duitsers volgens de voorschriften hun eigen geschut op, om te voorkomen dat ze intact in handen van de commando’s vielen.
Jachtbommenwerper Typhoon versus Atlantikwall-bunkers
De overgebleven bunkers in de duinen van Walcheren hebben een bijzondere waarde vergeleken met de meeste andere bunkers in Nederland. Zij lagen namelijk in een strijdgebied waar bombardementen en beschietingen hebben plaatsgevonden. De strijd heeft op vele bunkers zijn sporen achtergelaten. Voordat op 2 en 3 november 1944 de grondgevechten plaatsvonden, was de batterij het doel geweest van een bombardement, luchtaanvallen en beschietingen. Op 28 oktober 1944 rond 10.30 uur werden door 37 zware bommenwerpers 385 bommen met een totaal gewicht van 163,4 ton op de batterij geworpen. De schade was minimaal en de batterij bleef met zijn vier kanonnen vuurklaar. Op 1 november 1944, de dag van de landing bij Westkapelle, werden door de Britse artillerie in de omgeving van Breskens ruim tweeduizend granaten op Dishoek geschoten. Die dag werd de batterij aangevallen door jachtvliegtuigen van het type Typhoon, waarbij 1.980 granaten van de vliegtuigboordkanonnen met het kaliber van 20 mm op de kustbatterij werden geschoten. Op 1 en 2 november 1944 troffen 55 raketten de batterij, gelanceerd door Typhoons. Bij dit vliegtuigtype konden onder iedere vleugel vier raketten worden geplaatst. Bij lancering werd een raket van iedere vleugel geactiveerd. Door één aanval is de manschappenbunker van het type 622 op een bijzondere wijze getekend door het oorlogsgeweld: de ene raket treft doel onmiddellijk naast de ingang en de andere in de open observatiestelling genaamd Tobruk, die een onlosmakelijk onderdeel van de bunker vormt. Tevens werd Dishoek op 2 november getroffen door 99 granaten van het kaliber 380 mm, afgeschoten door de oorlogsbodem HMS Erebus.
Manschappenbunker type 622
In de herfst van 1942 werd het ontwerp vrijgegeven voor manschappenbunker type 622. Het Duitse begrip voor deze bunker is: Doppelgruppenunterstand Regelbau 622. Een Gruppe is de kleinste infanterie-eenheid in de Duitse Wehrmacht en bestaat uit tien man. In de bunker waren twee van deze eenheden ondergebracht. Dergelijke bunkers waren binnen de vestingbouw relatief mensvriendelijke onderkomens. In iedere kamer waren tien slaapplaatsen, verdeeld over drie stapelbedden van drie hoog. Er waren een tafel en tien krukken aanwezig. Iedere soldaat had zijn eigen kast voor persoonlijke uitrusting en privéspullen. In iedere kamer stond een speciale (bunker)kachel. Daarom werd het houden van een kanarie geadviseerd, die onmiddellijk van zijn stokje zou gaan bij een koolmonoxide vergiftiging. Het geheel was voorzien van een gassluis en luchtdicht af te sluiten, om te voorkomen dat strijdgassen de bunker konden binnendringen. Een ventilatiesysteem voorzien van koolstofbekers moest de luchtverversing garanderen. Bij beide toegangen is een neerwaartse trap, waardoor er dieper in de grond gewerkt kon worden voor extra bescherming. In de rechtervleugelmuur is een gevechts- c.q. observatieopstelling opgenomen. Deze opstelling stond door een spreekbuis in verbinding met één van de manschappenruimten.
Uniek in Nederland: gered van de sloop
Eind jaren vijftig en begin jaren zestig zijn de bunkers van de batterij aan de zeezijde afgebroken. In de eerste helft van de jaren tachtig zouden de overige bunkers worden gesloopt. Van 1985 tot 1993 was drs. Tin Plomp burgemeester van de gemeente Valkenisse (dorpen Koudekerke, Biggekerke en Zoutelande). Zijn voorganger had toestemming gegeven aan springmeester Danny Jowenko om een proefexplosie uit te voeren, omdat hij als springmeester een belangrijk aandeel zou hebben in de op stapel staande bunkersloop in Vlissingen (Zwanenburg) en Dishoek. Zo ontstond de vernieling aan de toegangszijde van de munitiebunker. Toen in 1986 de aanvraag voor de bunkersloop volgde, wenste burgemeester Plomp dat de bunkers bewaard zouden blijven als historische monumenten. Voor het eerst in de Nederlandse geschiedenis speelden bunkers als cultureel erfgoed een rol in de beslissing om wel of niet tot sloop over te gaan. Plomp werd via tal van kanalen geïnformeerd over de waarde van bunkers in de vestingbouwgeschiedenis. Omdat de bunkers geen monumentale bescherming genoten, was het op juridische gronden niet mogelijk de sloopvergunning af te wijzen. Deze werd dan ook verleend. Toen stelden de burgemeester en wethouders voor om op basis van beschermd natuurgebied een aanlegvergunning voor sloopmaterieel te weigeren. Nagenoeg de gehele raad wees de weigering van de hand. Na een kritisch pleidooi van Plomp aan de raad werd unaniem gekozen voor het weigeren van de aanlegvergunning. Zo konden vrachtwagens en graafmachines niet de duinen in, waardoor de sloop praktisch niet uitvoerbaar was en dit unieke bunkercomplex behouden bleef.
Hans Sakkers, 2018